Stagnatie woningbouw door verplichtingen aan de overheid
9 maart 2020
De overheid legt woningcorporaties forse heffingen op. Hier stokt de woningbouw. Zij betalen 1,5 maand huur aan verhuurdersheffing per jaar en nog eens een maandhuur aan vennootschapsbelasting. Vanwege deze heffingen aan verhuurders blijft er niet voldoende geld over om goed te kunnen investeren in nieuwbouw om het tekort aan huurwoningen, vooral in de sociale sector en de middenhuur, op te lossen. Daar komt nog bij dat woningen die op de nominatie staan om te worden gesloopt niet mogen worden afgewaardeerd tot de waarde van de grond waar ze op staan. Al deze factoren zorgen ervoor dat woningbouwcorporaties zich aan alle kanten klemgezet zien.
Afschrijven tot restwaarde is meer realistisch dan tot de WOZ waarde
De heffingen aan verhuurders zijn gebaseerd op de waarde van het huis. Een corporatie mag een woning niet afschrijven tot de restwaarde maar moet hiervoor altijd de WOZ waarde hanteren. Dat is niet realistisch, want een corporatie is er immers niet op gericht om huizen te verkopen. Zij moeten een bepaalde hoeveelheid woningen in hun bestand hebben om te voldoen aan hun kerntaak, het verhuren van woningen in de sociale sector. Daarnaast worden woningcorporaties belast voor winst die ze feitelijk niet maken, omdat onrendabele investeringen niet ten laste van de fiscale winst mogen worden afgeboekt.
Aangewezen op langlopende leningen
Woningcorporaties zijn voor het doen van investeringen voor nieuwbouw of renovatie van hun woningen afhankelijk van langlopende leningen. Ze maken geen gebruik van trucs om de belasting te ontduiken maar worden wel belast met beperking van de renteaftrek. De regering zou kunnen overwegen om voor woningcorporaties een uitzondering te maken bij de Europese Unie, maar heeft dit tot op heden niet gedaan.
Bron: Het Financieele Dagblad